
bron: vincentraal, Flickr
Chengdu, 1e zo okt, ’98
Wij bekijken de E-mei berg op zijn Chinees, dus van tempel naar tempel over traptreden die in het algemeen steil omhoog leiden. We worden samen met reisgroepen op de foto gezet, bij elk boerderijtje langs het pad vragen mensen of we willen blijven slapen. Bij de tempels ook. Daartussen bieden elke paar honderd meter verkopers in stalletjes ons snoepgoed, snuisterijen of groente aan. Eén blozende oude vrouw met een stralende lach heeft wrattige, wellicht hallicunogene paddestoelen in de verkoop, ze houdt ze uitgestrekt in haar handpalm voor zich.
Afgezien van de verkopers en logementhouders, krijgen we volop aandacht van groepen wandelende Chinezen, die ons zelfs groeten als wij strak voor ons uit kijken. Of één groet, die groet ik dan terug, en aangestoken door diens succes klink een salvo van halloo’s . Die mensen hebben dan pech.
Als we klimmen en een pauzerende groep passeren, individuele wandelaars zie je weinig en westerlingen al helemaal niet, dan zet zo’n groep gelijk de achtervolging in, maar ze houden ons niet bij omdat ze stoppen bij elke kraam. Als we dalen, worden wij door iedereen ingehaald, met dezelfde onverklaarbare haast waarmee Chinezen naar een leeg perron hollen terwijl er in geen velden of wegen een trein te zien is.
E-Mei is een boeddhistische berg, dus de kloosters hebben roodgelakte zuilenrijen en naast de ‘big bald fat guy’ zie je vooral beelden van geïdealiseerde menselijke types, vaak strijders en helden. Wolken wierook, een enkele gedempt geklede non of pelgrim, die bijna onzichtbaar is tussen de luid geklede en veel ruis producerende hordes dagjesmensen.