(Guatemala)
Wij verblijven in Finca Ixobel in Poptún, een breed opgezette, American-style toeristenranch met een vleermuizengrot. Opdringerige papagaaien verstoren het buiten lunchen op de rietgedakte terrassen; ze pakken eten uit je handen, gaan op tafel zitten, fladderen naar je gezicht. Een van de vogels pikt met zijn snavel in de lies van een verschrikte backpacker. Even later schuift een robuuste en zo te zien nietsvermoedende Scandinaviër aan. Ik waarschuw, maar hij heeft al vaker met dit bijltje gehakt. Just a big chicken, zegt hij en maait met zijn arm zo drie papagaaien van de bank. De verdere maaltijd zien we ze niet meer.(Dit fragment beschrijft een snipper van mijn wereldreis uit 1998)
Ik verorber een American-style omelet met tien eieren. Lijkt lekker, maar hij ligt als een steen op de maag, dus gaan we wat bewegen. Even later schuifelen we door het stugge gras richting vleermuizen. De schemerige ingang ligt onderaan een bergwand. Het gekras en gepiep is al hoorbaar. Langzaam lopen we onder de overhangende rots maar het donkere klam geurende gat. We bukken en na een kort afstapje zijn we binnen. We laten een lichtvlek langs de modderige wanden schuiven. Er hangen flarden die lijken op bestofte spinnenwebben. Daartussen één grote wriemeling van vleermuizen, die daar hangen als bovenmaatse wandluizen. Snel verlaten we deze onsmakelijke plek, Zelfs de zon voelt nu fris.
Op de finca treffen we een jonge Amerikaan die hier een bedrijf wil beginnen, maar hij twijfelt. ‘Je hoort dingen…people are very jealous here.’ Ik denk aan hem als ik een jaar later de finca google en lees dat de eigenaar is vermoord door mensen uit de buurt.
De busrit naar het meer voert door stuivende, braakliggende plantages, waar ‘gisteren’ jungle groeide. Net als de anderen neem ik genoegen met een staanplaats. Tot ik in de verste hoek links achter nog een lege stoel ontdek. Daar zit niemand, want een agressief ogende toerist hangt er lui onderuitgezakt overheen. Getatoeëerde armen, mouwloos shirt, uitdagende blik. Ik loop er toch maar heen, want ik wil zitten. Dat doe ik dus maar, ook al is het half tegen zijn schouder en been. Ik duw geleidelijk zijn ledematen terug. Hij kijkt boos, maar geeft zich toch gewonnen. Daarna doet hij geen pogingen meer zijn verloren terrein terug te winnen.
We stappen uit in Rio Dulce omdat je daar verder kunt reizen naar het aan de Caribische kust gelegen, alleen over water bereikbare Afro-dorp Livingston, het enige in zijn soort in dit land. Het enige opvallende aan Rio Dulce-dorp zijn de pijlers van de brug, de grootste in Midden-Amerika, die hoog boven de lintbebouwing het water overspant. In de rommelige hoofdstraat kun je geen stap zetten zonder aangesproken te worden: change money? Hotel, sir? Need a boat? Negeren en doorlopen is niet aardig, maar hier moeten we wel,
We kunnen pas morgen cheques inwisselen, daarom zitten we op zwart zaad en slapen in het goedkope pension Riverside (niet aan de rivier). De ventilator in onze kamer verplaatst slechts hete lucht. Dat wordt een onrustige nacht. Die avond krijgen we bezoek, de enige gebeurtenis die ons boven de klamme treurigheid van dit anonieme verblijf uit tilt. Niet dat Kek en Kurt vrolijk zijn. We kennen deze Denen van een eerdere ontmoeting in Mexico, Puebla, in een hotel ( meer een leegstaand postkantoor). We volgen dezelfde backpackertrail. Riverside heeft geen lobby, alleen gangen en kamers. Gevieren zitten we in onze smoezelige kamer en staren naar de donkerbruin geverfde muren en een peertje als lamp. Terwijl we nippen van onze lauwe thee, zegt Kek dat Europeanen superieur zijn aan Indianen. Wij hebben bijvoorbeeld veel meer diersoorten getemd dan zij en veel meer eetbare gewassen gecultiveerd. Deze denkfout maakten de Europeanen vierhonderd jaar geleden ook al toen ze hier voor het eerst kwamen, zeg ik. En zonder Latijns-Amerika geen chocola, geen koffie, geen tomaten, geen paprika, geen rode pepers, geen aardappels…Dat is te danken aan de Europese handelsgeest volgens Kurt. “Wij hebben die dingen ontdekt”.
De volgende morgen is ons drinkwater op en de ventilator uit. Werk aan de elektra, zegt de hotelhoudster. Mopperend pakken we onze spullen. Ook de buitenlucht maakt niet vrolijker; die stinkt naar zwerfhonden en inhaligheid. Maar het panorama langs de rivier mag er zijn met zijn blauwe water vol zeilen, omzoomd met tropische bossen. Aan de steigers staan verkopers die ons weer snel uit de droom helpen. Zij lijken vastbesloten, een overtocht zo duur mogelijk te verkopen. Eerst accepteren ze een Guatemalteekse cheque. Na een half uur komt de kapitein aanlopen en zegt: nee, we accepteren alleen contanten. Dan niet, zeggen we en lopen weg. Direct holt hij mee. Ineens kan het wel, maar dan in het kantoor hier tegenover. Getergd roep ik: Wat denk je dat ik ben, een pelote (voetbal)? Verbouwereerd kijkt hij me aan. Zo zeg je het dus niet in het Spaans.
Om kort te gaan, een ganse dag gaat heen met pogingen de cheques in te wisselen. Moegestreden nemen we plaats op de steiger en kijken een uur lang naar een veelkleurige zonsondergang boven een tropische binnenzee. Bijna blut, moeten we wel nog een nacht Riverside accepteren. De volgende ochtend mogen we eindelijk wisselen, tussen bewakers met machinegeweren.
Aan een zijpad ontdekken we een airco kantoortje met een hippe Amerikaanse watersporter erin. Via zijn internetverbinding bellen we naar Europa. Hij regelt ook onze ticket voor de boottocht over de Rio Dulce, die ons naar de Caribische kust zal brengen, naar Livingston, het enige Afro-dorp in Guatemala. In tien minuten is alles geregeld.
Hij is een van de vele Amerikanen hier. Honderden katamarans, woonboten en jachten liggen permanent voor anker in deze haventjes. Ze arriveren om te genieten van de watervallen, de bossen en de bergen en blijven vervolgens hangen, aangetrokken door het lage prijspeil en de levendige internationale crowd. Ze kopen een huis, schaffen bootjes aan en verhuren die voor uitstapjes. Zo meren ’s zomers honderden jachten aan. De biodiversiteit is fenomenaal, in ieder geval zit bijna elke vogelsoort in dit land hier.
Voordat we afreizen naar Livingston, maken we een boottochtje speciaal over de Rio Dulce, zo heet het waterlabyrint met het Izabalmeer in het middelpunt. We varen met twee andere toeristen en bootsman Sayo die op alles af koerst waar we heen wijzen. In ons notedopje varen we langs de bossen. We slaan bijna om op de golfslag van passerende cruiseschepen; Sayo blijft onverstoorbaar dus blijkbaar is er weinig aan de hand. Voorbij een zeekoeienreservaat wijst hij in het troebele, opborrelende water bij de oever: warme bronnen. Vlak ernaast wast een vrouw haar kleding uit.
De oevers bestaan uit muren dicht ononderbroken, ongeschonden levend groen. Dolfijnen spatten met hun vinnen, pelikanen klapwieken rond, als zwevende slagschepen, en happen loom met hun snavels. We varen langs krijtrotsen waar indianen vissen in hun boomstamkano’s. Ze trekken met lange halen hun lijnen in, onverstoorbaar alsof wij niet bestaan. Daarna een bochtige zijstroom met overhangende mangrovebomen, naakte spelende kindertjes en vrouwen die de was ophangen. We zien grote witte kraanvogels als sierlijk gekrulde pluimen in de bomen zitten. Ik spuw in het water en een magneet met honderden visjes kluwt eromheen. Ademloos peddelen we verder.
Erg leuk geschreven en plezant om te lezen.
LikeLike