(8 december 1997)
(Spanje)
Op weg naar Latijns Amerika krijgen wij een Guatemalteeks gelukspoppetje mee, een Spaans amulet en twee boekenleggers: een engeltje uit Michelangelo’s hemel en een vioolspelertje op een tak met een buitenmaatse maan erbij. We reizen naar Mexico-Stad, maar onze budgetvlucht impliceert een oponthoud van een nacht in de Spaanse hoofdstad. De vliegmaatschappij biedt ons daar een hotel met diner en overnachting aan . Madrid is Europa, maar het gantsche achterland van de Spaanse veroveringstochten omvat bijna twee werelddelen en die liggen dankzij het internationale vliegverkeer binnen handbereik.
(de lezers van dit blog zijn in dit fragment kortstondig met mij op reis in 1998, tijdens mijn Tour du Monde van dat jaar)
De wachtruimte bij de gate op Schiphol biedt ons alvast een voorproefje van de wereld der Latino’s. Tegenover ons zit het karikatuur van een hidalgo, maar hij lijkt minder militant dan zijn omstreden voorvaderen. Hij heeft zijn sik in een fotogenieke punt gedraaid, kijkt met fonkelende ogen onrustig rond en draagt een breedgerande hoed. Zijn scherpe trekken steken onder woeste krullen vandaan. Zijn zelfbewuste, gespannen oogopslag verraadt de ijdeltuit. Later zie ik hem weer zitten in het vliegtuig. Elke keer als mijn blik op hem valt, is hij bezig zijn hoed in nog bevalliger posities te verschuiven. De bestudeerd achteloze caballero in de vertrekhal is veranderd in een overspannen hofnicht, een paljas die zijn krachten verspilt aan beuzelarijen
Het motregent terwijl het vliegtuig opstijgt. Steeds hoger verheft het zich boven tapijten van nevels, als langs een jacobsladder naar het hemelse licht. Als het vliegtuig eenmaal het zonlicht bereikt, zien we op ooghoogte een scherpe streep die de donkerblauwe stratosfeer scheidt van de zachtblauwe lagergelegen hemel. Op de grens hangt ver weg een menigte zwarte donderwolken die we al snel achter ons laten. De lucht wordt volkomen helder en we landen in een droog, winters fris Madrid, overgoten met zon zoals zo vaak hier.
Azafata
De Spaanse stewardessen (azafata’s) houden zolang ze in de stratosfeer reizen, hun hartstochten in de koelte-stand. Maar bij het uitstappen geniet ik de oogst van mijn bewondering; zij met het zwaarste en donkerste haar, en de dikste wimpers, spert in één zinderend ogenblik uitdagend de ogen in haar ronde gezicht wijd open, terwijl ik vlak langs haar naar de buitentrap loop.
Madrid is een boomrijke stad, omgeven door een grijs okeren woestijnland. Veel zitten begin december nog dik in het blad, taai geworden in de zengende Castiliaanse zoner. Op weg naar ons hotel in het centrum zien we overal levendige menigten en die blijven maar roezemoezend rondlopen, zelfs ver na het donker. Welkom in Latijns Europa.
De vliegmaatschappij heeft voor ons een belle époque hotel met imitatie achttiende-eeuwse kamers, omgolfd met het leven aan de Gran Via. We houden de ramen open en de duizenden Spanjaarden op straat murmelen met ons mee. Omdat we trek hebben, lopen we al snel richting ons gratis diner, door gangen met barokke wandlantaarns, over hoogpolig tapijt, langs muren bekleed met goudgeverfd houtsnijwerk. Een man in zwarte cape noodt ons met rollende Spaanse woorden binnen. Hij spreekt net als de verwijfde Castiliaan in de vertreklobby.
Saraceense ziel
De ruimte is opgetuigd met plastic ornamenten, groen uitgeslagen koper uit de speelgoedwinkel .Dat lijkt een wel zeer verre echo uit Andalusië, . Terwijl we onze ogen de kost geven, komt het eten op tafel. De aroma’s van olijf, saffraan en zeebanket, hebben onze paella reeds in de pan verlaten, als ze dat niet al eerder hebben gedaan. Om niet misselijk te worden van deze vette dis, overwin ik mijn afkeer van het uitgedroogde broodje. Als niet betalende gasten zitten wij achteraan in een hoekje, net als de anderen die meevliegen naar Maxico.
Achteraf gezien is het de beste plek, gezien de flamencoshow die hierbij hoort. Mechanisch werken de danseressen hun pasjes af. Achter de make-up en de harde kleuren van hun werkkleding gaan vermoedelijk aantrekkelijke vrouwen schuil. Bij het heupwiegen tonen ze net niet hun dijen, dan stampvoeten ze bijna door het wrakkige podium en wenken met gemeen geverfde nagels onder handengeklap en kwelende gitaren. Met smartelijk vibrato roepen de zangers de Saraceense ziel op van de Andalusische zigeuners. Zelfs in dit smakeloze decor blijft de flamenco beluisterenswaard. Deze betovering van de muziek is zo krachtig dat zij zelfs sterk verdund en gemengd met goedkoopte,stand houdt.
Manuela
Naast ons luistert Manuela mee, een zakenvrouw uit Cochabamba die bij ons is gaan zitten. Manuela reist de halve wereld af als ministerieel attaché op medische congressen. Zij is vriendelijk en bijna onzichtbaar aanwezig, tot het animatieteam het in zijn hoofd haalt, haar een mal hoedje op te doen en er een enorm flitslicht bij af te laten gaan. Het bevroren vuurwerk van de fotografie rukt ons uit het clair-obscur van deze alkoof en wij zien een fractie van een seconde het groteske spoolkbeeld van een uit rood graniet gehouwen, expressieve Indianenkop. De mondiaal verspreide kiekjes van Altiplano-indianen mt bolhoedjes driedimensionaliseren, dan dooft de flits en zit daar een nauwelijks descripte vriendelijke dame te glimlachen.
Na het mierzoete dessert loopt ze een eindje met ons op door de Madrileense straten die ondanks het gevorderde uur bomvol zijn. Op vele manieren tackelt het publiek de kou. Kastanjes worden gepoft, kinderen stoken vuurtjes in blikken emmers, jongeren eten op stoepranden hete broodjes. Anderen staan dicht opeengedrukt te praten
Houdgreep
We naderen het oudste deel van Madrid, voorbij de Puerto del Sol. Bij een etalage vol kerstfiguurtjes is Manuela niet weg te slaan. Baby Jezus is groter dan Maria. ‘Lijkt me moeilijk voor Maria” zeg ik. Giechelend maakt ze een rondje met duim en wijsvinger: ‘ja, klein!’ Ze wurmt zich vlot tussen de mensen door. Er klinkt een kinderlijke kuch diep uit haar kleine lijf, dan verdwijnt ze in een menigte bij een groep panfluitende Peruanen.
Met tegenzin loop ik dezelfde kant uit. Soms is tegenzin een goede graadmeter. Een borstelige breedgeschouderde dwerg spreekt me aan met de woorden:’ik ben geld kwijt’, en pakt, terwijl hij knielt, mijn enkel in een houdgreep. Ik sta versteld, versteend. Wil hij mij omlaag werken en dan beroven? Ik sta stokstijf en zwijg. Na een beklemmende minuut overweeg ik hem te trappen. Maar hij rijst weer op en kijkt mijschattend aan, geeft me een daverende dreun op de schouder en verdwijnt in de menigte. Daar is ineens ook Manuela weer. Mooie muziek he? roept ze.
Bij de hotellift van het hotel nemen we afscheid, waarin de episode-Manuela zich afsluit, de eerste in een lange rij reisschimmen.