Ooggetuigenverslagen uit Utrechts rijke historie

(Door Frank Flippo)

Aan verhalen van tijdgenoten in woelige historische periodes hoeven niet alleen geschiedschrijvers plezier te beleven; veel verslagen zijn meeslepend genoeg om een breed publiek te kunnen boeien. Dit boek, ‘stemmen uit Utrechts Verleden’, is daar een mooi voorbeeld van. Een interview met de auteur en één hoofdstuk uit het boek, over Troelstra’s propagandaronde.Een moeder die haar kind voelt sterven tijdens een gevecht rond Oudewater, een ‘goddeloze veelvraat’ die in allerijl begraven wordt maar zo dik is, dat het vet van zijn buik nog om de sluitsteen van het graf puilt, ‘de stank was niet te harden’.  De ontroerende eerste liefde van de dochter van Nicolaas Beets. Of de directeur van Ouwehands Dierenpark die bevel kreeg al zijn roofdieren in 1940 neer te schieten  Het is niet meer dan een willekeurige greep.

Historicus Mariska Vonk haalde verhalen boven uit een schat van getuigenissen die opduiken in de rijke Utrechtse geschiedenis. Relativerend zegt ze: “Ieder die gelooft dat het verleden niet te veranderen valt, heeft nog nooit zijn eigen memoires geschreven.”

Kortom, de verhalen in dit boek zijn nogal subjectief. Mariska: “Persoonlijke belevenissen werpen vaak een verrassend licht op historische gebeurtenissen. Dat  verhalen van ooggetuigen niet altijd accuraat zijn, is dan van ondergeschikt belang. Juist de emoties en de partijdigheid geven de verhalen een extra cachet.  Het zijn deze subjectieve indrukken die de verhalen zo boeiend maken en de geschiedenis tot leven wekken.”

Ze is trots op dit boek: “Het was mijn eerste op eigen naam. Tot dan toe leverde ik historische bijdragen aan allerlei projecten, bijvoorbeeld de Utrechtse Biografieën en aan een biografisch woordenboek. Een ander boek van mijn hand over de Utrechtse historie is de geschiedenis van het Schillertheater Place Royal aan de Minrebroederstraat, van Steef en Hannie Schinkel.”

Dakloze

Al lezend val je vaak middenin spannende episodes. De lezer tuimelt van impressie naar impressie in een tijdsbestek van twee millennia. Van de Romeinen langs de Rijn naar een dakloze in Utrecht nu, is een flinke stap. Mariska: “Met de wijzigingen in het concept meegerekend kostte het boek mij zeven maanden werk. En ik ben niet iemand die heel snel tevreden is, maar met deze uitgave mag ik dat toch wel zijn. De spreiding over de tijd is aardig gelukt, zonder al te grote kloven.  De spreiding over de provincie was moeilijker te realiseren: 55% van de verhalen speelt in de stad Utrecht. Maar vergeleken met andere provincies had de stad hier altijd een enorm overwicht op de rest van de provincie, dus dan lijkt het ook weer niet zo onredelijk.”

Alle teksten  zijn aangepast aan het moderne Nederlands. Mariska: “Deze vertaalslag vanuit met name het Middelnederlands en het Nederlands tussen 1500 en 1800 maakt de teksten veel toegankelijker. Wel heb ik geprobeerd de sfeer van de oude teksten te bewaren.”

De verhalen maken nieuwsgierig naar meer. Bij dat ‘meer’ kan de bronvermelding verder helpen. Een plaatsnamenregister zou aardig zijn geweest, gezien het grote aantal locaties in het boek. Maar het mag de pret van het lezen niet deren.

Mariska Vonk- De Utrechtse geschiedenis in meer dan 100 verhalen, Van Gennep, Amsterdam,

€ 16,90, isbn 90 5515 431 8 

(Nu volgt  een hoofdstuk uit: De Utrechtse geschiedenis in meer dan 100 verhalen. Voor Ons Utrecht ingekort door Mariska Vonk)

Troelstra en de Utrechtse arbeiders (1893 –1897)

De socialistische voorman Jelle Troelstra verblijft, in de jaren voordat hij gekozen wordt in de Tweede Kamer,  te Utrecht. Aldaar probeert hij een socialistische arbeidersbeweging op te zetten. Zijn eerste wapenfeit is de oprichting van het socialistische weekblad De Baanbreker. In zijn gedenkschriften blikt Troelstra terug op deze tijd en op zijn ‘bekeringstochten’ door de provincie Utrecht.

De zondagmiddagen gebruikten wij om in de kleinere plaatsen in de provincie propaganda te maken. Met een groep partijgenooten trok ik er te voet opuit en onderweg vertelde ik over het leven en de betekenis van de grote voorgangers, Marx, Lasalle enz. Aan deze tochten heb ik heel wat avontuurlijke herinneringen bewaard. De gemeente-autoriteiten ontvingen ons, zoals zij een roverbende zouden hebben ontvangen. De veldwachters, vaak onder de persoonlijke leiding van de burgemeester, trachtten ons het colporteren te beletten, en verdreven ons uit het dorp. Maar zij konden niet verhinderen, dat verschillende arbeiders ons volgden, in de hoop dat wij nog gelegenheid zouden krijgen een woordje te spreken. Van een heuveltje aan de kant van de weg sprak ik de dorpelingen toe, en later heb ik vernomen welke indruk die hagepreken op sommige geesten hebben gemaakt.

De eerste tocht, had als doel IJsselstein. Het is een klein plaatsje, waar in de hoofdstraat aan het ene einde de meer gegoeden woonden en aan het andere einde de armen, voornamelijk stoelenmakers. Wij waren eerst in verspreide orde door de plaats getrokken om onze bladen uit te delen en verzamelden ons daarna op een punt in het centrum van het stadje. Toen ik daar aankwam, gevolgd door een troep schreeuwende jongens, vond ik onze vriend Van de Tempel, die reeds temidden van een groep arbeiders stond te spreken. Ik nam die taak van hem over, klom op een stoel en deed de arme rietvlechters, die ƒ 2,50 per week verdienden, het mensonterende van hun bestaan beseffen. De zoon van de burgemeester, die trachtte te interrumperen, zette ik gevoelig op zijn plaats. Het door mij gesprokene had blijkbaar op een arbeidersvrouw zodanige indruk gemaakt, dat zij, toen ik mijn rede had beëindigd naar voren sprong en uitriep: ‘Nu geloof ik niet meer aan God’, een uiting die op zichzelf in het door mij gesprokene geen steun vond, maar op rekening moet worden geschreven van de onmenswaardige toestanden en het onrecht, waarop ik de mensen had gewezen. Toen wij het stadje verlieten, juichtte men ons toe en wij meenden al, dat wij IJsselstein stormenderhand veroverd hadden. Maar toen wij een volgende zondag terugkeerden, had men intussen de mensen tegen ons opgezet en mochten wij blij zijn, dat wij er heelhuids afkwamen. (..)

Te Doorn legerde zich een troep van minstens duizend man voor het café waar wij optraden; weldra vlogen de stenen door de ruiten en de kastelein durfde ons niet langer in zijn lokaal te houden, uit vrees voor erger. Zo moesten wij, totaal onbeschermd tussen horden van barbaren door, onze weg weten te vinden en de meergenoemde Tap, een reusachtige kerel, werd beetgenomen en over de straat gesleurd, tot hem het bloed over het gelaat liep. Wij beschouwden dergelijke feiten als een offer, dat wij blijmoedig aan onze zaak brachten, en dat ons des te nauwer aan elkaar bond.

Bij de expeditie naar Woerden had mijn broer Dirk de leiding. Het is een plaatsje met veel steenfabrieken en armoede, maar men was er op onze komst voorbereid en had de bevolking danig opgestookt. De zes socialisten, die trachtten onze bladen te verkopen, werden op een regen van keistenen getrakteerd, waardoor zij vrij ernstige verwondingen opliepen. Mijn broer weigerde zijn Baanbrekers uit handen te geven en door de worsteling die hierover ontstond, bleef hij alleen achter onder de vijandige menigte, die hem met schoppen en vuistslagen bestookte, terwijl de burgemeester werkeloos stond toe te kijken. De rijksveldwachter Groen ontzette Dirk uit zijn levensgevaarlijke situatie en bracht hem in zijn woning in veiligheid.

De menigte ontzag zich niet het huis van de rijksveldwachter met stenen te bekogelen. Nu wist echter Dirk de burgemeester ervan te overtuigen dat deze verantwoordelijk was voor zijn leven en onder geleide van de burgervader, met zijn ambtsketen om, bereikte hij veilig het station. Daar had zich intussen een ander toneel afgespeeld. Onze kleine kameraad Groenberg, was door een hoop volk naar de nabijzijnde sloot gedrongen en men hield hem daarboven onder bedreiging hem te zullen laten vallen als hij niet uitriep: ‘Leve Willem iii’. Eerst hield hij zich moedig, maar bij elke bedreiging liet men hem een eindje verder zakken, zodat hij in wanhoop eindelijk uitschreeuwde: ‘Leve Willem iii.’

 (Dit artikel en historische verhaal verschenen oorspronkelijk in Ons Utrecht)

Advertentie

Over Zilvervis

Zilvervis staat voor drs H.F. (Frank) Flippo (1962), schrijver, journalist, historicus. Auteur van 'Esoterie in begrijpelijke taal', ( maart 2013) en reisbundel Van het Pad (oktober 2017) Interesses: letterkunde, mythologie, filosofie, biologie.
Dit bericht werd geplaatst in Utrecht en getagged met , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.