
(Door Frank Flippo)
De boom stribbelt tegen, met dwarse takken, als ik probeer mijn fiets ertegen te parkeren. Die moet ongezien blijven voor lichten van voorbijrijdende auto’s die over de provinciale weg langs het bos jagen.
Het is nog redelijk licht omdat ik aan de rand sta van een kapvlakte, zelfs al is de zon onder. Ik wil echt buiten zijn en doe mijn schoenen en sokken uit, loop het frisse gras door en een eindje verder door varens, waar omtrekken van rijen beukenbomen door de invallende schemer dreigender lijken. Mijn blote voeten voelen kwetsbaar nu ze het zonder de hulp van mijn ogen moeten stellen. Achter mij boren de lichten van een landhuis in mijn rug, maar het zal niet lang duren voor ik die achter me laat. Zo lang mijn GSM bij mij is ben ik traceerbaar. Meneer, u loopt hier na zonsondergang en op blote voeten?
Langzaam loop ik achteruit de donkere beukentunnel in en weer uit, het nu wegstervende laatste daglicht in. Links loopt een zandpad door een licht lariksbos, dat ziet er heel geschikt uit voor blootsvoets. Ik stap het op en stoot direct mijn tenen gevoelig tegen de stomp van een jong boompje midden op het paadje. Ze tintelen nog na als ik schielijk weer in mijn sokken en schoenen schiet. Einde experiment, einde larikspad, In boots durf ik de zwarte berg wel op. Terug lopend zie ik in het zuidelijk invallende late licht het stompje duidelijk afgetekend, waar dat vanaf de andere kant onzichtbaar was.
Als een doodse obelisk troont de Kaaptoren in de diepe schemering. Zonder uitzicht heeft beklimmen voor mij geen zin en ik keer me van hem af, verlaat de zware beukenlaan die omlaag voert voor een iets steiler kronkelpad. Hier raken de bladeren en takken mij bijna, hier pas ben ik in het bos. Langs de tumulus die ik de elfenheuvel ben gaan noemen sinds ik daar bij een enkele zeldzame gelegenheid daar vanuit mijn ooghoek iets heb zien schemeren waar geen nuchtere verklaring voor kan worden gevonden.
Ik daal nog verder af, waar ik reliëf en boomgroepen ontdek die ik hier nooit eerder zag, en precies daar, een vork naar een onbekend pad, vol geulen en met mosbanken. Ongeziene dieren ritselen, ik word een afwerende, waakzame aanwezigheid gewaar direct als ik mij van het gewone pad af, tussen de bomen daar begeef. Zij kennen deze indringer niet.
Ik stap terug, kijk links- en daar herken ik het pad vol varens en vind ook gelijk de weg naar links terug. Hier onderaan de berg trilt, zindert en leeft het bos. Het bos is hier het sterkst voelbaar aanwezig en we zijn hier her verst verwijderd van menselijke, lineaire landschapsplanning, anders gezegd: het bos is hier het minst lineair.
Thuis teruggekomen ruik ik naar mos. Hoe lang beklijft het residu van varensporen, nematoden en korstmoskruim dat zich onmerkbaar heeft genesteld in mijn haarvaten? Is een keer douchen genoeg, of heb ik fijnere substanties opgenomen die deel van mijn wezen zijn geworden?
Eén ding is zeker; wolf noch wolverlei laten nog sporen na ten tijde van deze wandeling, vijf jaar geleden. Heer Wolf maakte kort daarna zijn rentree, wolverlei of valkruid kan niet tegen stikstofrijkdom en zachte, natte winters. Zal ik in deze nieuwe wolventijd nog blootsvoets ’s nachts dit bos bezoeken?
(wordt vervolgd)
Jaren terug heb ik daar gewandeld. Maar overdag.
Ik wacht jouw vervolg af.
Of ik daar nog eens kan gaan wandelen.
Stille groet,
LikeGeliked door 1 persoon