Al vanaf de middeleeuwen vestigden zich joden in de Nederlanden. Eeuwenlang leefden zij in een deels zelfgekozen isolement. Zij vormden hechte groepjes met een zeer eigen cultuur. Pas de Industriële Revolutie, rond 1870, gaf hen massaal de kans zich te emanciperen. Rond het jaar 1900 bereikte de joodse gemeenschap in Nederland een grote bloei die haar voorlopig hoogtepunt vond in de jaren twintig en dertig. De tragedie van de Holocaust vaagde deze cultuur bijna volledig weg. Na de oorlog was er een lange periode van moeizaam herstel. Tegenwoordig is er weer een zekere opleving: synagogen worden opnieuw bezocht, lange en boeiende tradities leven voort.
RIJKE PORTUGEZEN
Eind zestiende eeuw trokken na de inname van Antwerpen door het Spaanse leger de eerste grote aantallen joden Nederland binnen. Destijds uit Spanje en Portugal naar Antwerpen gevlucht onder dwang van de Inquisitie, waren ze ook in de Scheldestad niet langer veilig. Daarom vluchtten zij verder noordwaarts, naar Amsterdam. In deze snel groeiende havenstad vonden zij eindelijk een plaats waar zij langere tijd vrij konden zijn om te geloven wat zij zelf wilden. Gezamenlijk vormden zij de Portugees-Israëlitische Gemeente in Nederland. Het nieuws van een florerende gemeenschap die ongemoeid werd gelaten, drong spoedig door tot Portugal en Spanje en bracht een nieuwe stroom emigranten op gang. Het sprookje van een vrijplaats waar hen geen strobreed in de weg werd gelegd ging overigens niet helemaal op. Het kostte de joden in het zeventiende-eeuwse Amsterdam bijvoorbeeld grote moeite om grond te bemachtigen voor een eigen begraafplaats. De calvinistische kerkenraad van Amsterdam had een grote stem in het stadsbestuur en liet geen gelegenheid onbenut om de joden te belasteren. Uiteindelijk besloten de joden dan maar een stukje grond in Groet, bij Alkmaar, te accepteren. Steden als Rotterdam, Den Haag en Alkmaar waren veel vriendelijker voor joden. Zo ontstonden daar al snel nieuwe joodse gemeentes.
`Vriendelijk’ is maar een relatieve benaming. Vele honderden jaren hadden joden in Rotterdam, Den Haag en Alkmaar en ook nergens anders in Nederland toegang tot de gilden. Gilden waren verplichte vakverenigingen van ambachtslieden. Wie geen lid was, mocht het vak niet uitoefenen. Alleen in gilden van chirurgijns, makelaars en drukkers mocht heel af en toe een jood toetreden. De rest van de joden bleef zodoende vaak weinig anders over dan de handel, bijvoorbeeld die in suiker en tabak. In veel steden moesten zij bovendien een belasting betalen die alleen gold voor joden.
Toch werden joden meestal zeer gerespecteerd door de Nederlandse burgers. Rapalje dat joden aanviel, werd streng gestraft. In het bijzonder gold dit respect voor de Koninklijke kringen. De prinsen van Oranje waren de joden zonder uitzondering gunstig gezind en brachten bijvoorbeeld officiële bezoeken aan de synagogen.
In joodse kringen werd net als bij de christenen in de tijd van de grote godsdiensttwisten (16de en 17de eeuw) veel en verhit gedebatteerd over geloofskwesties. Soms leidden ook daar meningsverschillen tot het uitstoten van leden. Een bekende dissident was de filosoof Baruch de Spinoza (1615-1670). Nu Spinoza niet meer dagelijks in het gekissebis van ruziënde geloofsgenoten hoefde te zitten, kon hij zijn gedachten in alle rust verder uitbouwen. Op die manier kon hij zijn wereldberoemde werk `de Ethica’ schrijven en corresponderen met andere filosofen.
In de loop van de zeventiende eeuw trokken steeds meer uit Duitsland afkomstige joden naar Nederland. Zij werden ‘Hoogduitse joden’ genoemd. In tegenstelling tot de rijke en ontwikkelde Portugese joden waren zij merendeels arm en laag opgeleid. Zij waren mede hierdoor zeer vatbaar voor religieuze fanatici als Sjabettai Tsevi (1626-1676). Tsevi, een soort boeteprediker, voorspelde tijdens veelbezochte en rumoerige bijeenkomsten het einde der tijden en de spoedige komst van de Messias. Het is de taal die straatarme mensen vaak graag horen. De bemiddelde Portugese joden hadden echter geen enkele boodschap aan hem. Zij noemden het dubieuze nieuwlichterij, gedweep en afgoderij. Het bevestigde hen in hun vooroordelen als zouden joden uit Duitsland ‘licht ontvankelijk’ zijn. Er vielen zelfs rake klappen, toen een rabbijn Amsterdam bezocht en tijdens een lezing de Portugese joden een onzuivere afkomst toedichtte. De Portugese joden waren zo boos dat ze besloten voortaan geen enkele Hoogduitse jood meer in hun synagoge toe te laten. Dit dwong deze groep een eigen gebedshuis en gemeente op te richten. Gelukkig voor hen, waren er enkele rijken onder hen, die kapitaal leverden voor de bouw. Lange tijd bleef de Duitse gemeente het grootst en het armst, want vanuit Duitsland bleven ze maar toestromen, terwijl de Portugese gemeente redelijk constant bleef.
Bemiddelde joden uit beide gemeentes schiepen gaandeweg in de achttiende eeuw in Amsterdam een mooie joodse wijk met synagogen in Hollandse stijl die fraai uitstaken boven de huizen. De twee Hoogduitse synagogen waren door een gracht gescheiden van de Portugese. Eromheen lagen koosjere slagerijen en scholen. De gebedshuizen werden trekpleisters voor toeristen en hooggeplaatste bezoekers. De wijk groeide uit tot een joods centrum dat in Europa zijn gelijke niet kende.
In de achttiende eeuw luwden de godsdiensttwisten en won het geloof in het koele, redenerende verstand terrein. Er ontstond een beweging van ‘verstandige’ mensen, die zich de Verlichting noemde. Het Franse bewind dat zich in 1795 in ons land vestigde, bracht de Verlichting in de praktijk door ons land overzichtelijker in te delen en door een algemene administratie in te voeren.
LODEWIJK NAPOLEON
Tussen 1806 en 1810 regeerde Lodewijk Napoleon als onderkoning ons land. Hij stond bekend als pro-joods. De juristen Jonas Daniël Meyer en Carolus Asser ondersteunden zijn streven naar gelijke rechten voor joden. Omdat zaterdag is de joodse rustdag of sabbat is, verplaatste Lodewijk Napoleon de voor hen onvoordelige zaterdagmarkten naar andere dagen. De speciale belasting voor joden schafte hij af. Lodewijk gaf een krachtige stimulans aan het onderwijs en er ontstonden vele joodse scholen die het algemene peil van de joodse bevolkingsgroep zeer opschroefden.
Niet alles wat Lodewijk Napoleon deed namen de joden hem in dank af. Hij verplichtte bijvoorbeeld alle joodse leraren om Nederlands te leren en daarin les te geven. Onderwijs in joodse vakken moest voortaan in zowel Nederlands als Hebreeuws plaatsvinden en niet in het Jiddisch of het Portugees. Deze maatregel stuitte op grote weerstand van de orthodoxe meerderheid in de joodse gemeenten. Ook ontstond er verzet tegen Napoleons besluit alle joodse gemeenten onder een centraal bestuur te brengen. De Portugese gemeente slaagde er ondanks deze maatregelen in, onafhankelijk te blijven. Lodewijk wilde ook een Joods Corps in het leger van Napoleon. Maar ondanks de propaganda bleken weinig joden daarvoor te voelen.
In 1810 trad Lodewijk af en werd Nederland door Bonaparte ingelijfd bij het Franse Rijk. Als gevolg hiervan moest in 1811 iedereen verplicht een achternaam dragen, alweer een doorn in het oog van de orthodoxe joden. Langzamerhand groeide de haat tegen het Franse bewind. De oorlogen van Napoleon en het verbod op de handel met Engeland brachten de Nederlandse economie klappen toe. Daar kwam de voortaan verplichte rekrutering in Napoleons leger nog eens bovenop. Er braken rellen uit toen de rekruten op weg naar de kazerne op 11 april 1811 door de joodse wijk marcheerden. Bonaparte was woedend. Op verzoek van Jonas Daniël Meyer getroostte Lebrun, de gouverneur van Nederland, zich grote moeite om zware straffen te voorkomen. De joodse hoop bleef lange tijd gevestigd op de terugkeer van het Nederlandse gezag. Maar toen de Oranjes in 1813 de macht weer overnamen, zetten zij tot teleurstelling van de joden de centralistische Franse lijn voort. Pas in 1870 gaven wijzigingen in de grondwet de joden opnieuw de mogelijkheid tot volledig zelfbestuur. Een periode van grote autonomie brak aan.
In de negentiende eeuw kregen steeds meer mensen genoeg van het koele geloof in verstand, wetenschap en techniek. De Romantiek kwam op. Veel joden hervonden warmte en geborgenheid in het orthodoxe Jodendom. Sommigen bekeerden zich zelfs tot het bezielde protestantisme van de Reveil-beweging. De schrijver Isaac da Costa was een van hen. Hij werd een van de grootste Nederlandse dichters van zijn tijd en een oprichter van de Anti-Revolutionaire Partij.
Een andere dynamische figuur in de slaperige eerste helft van de negentiende eeuw was Samuel Sarphati (1813-1866), oprichter van de Maatschappij voor Meel- en Broodfabrieken, de Maatschappij tot Bevordering van Landbouw en Landontginning en diverse krediet- en hypotheekbanken. Hij was zeer menslievend en bezat een verfrissende drang naar vernieuwing. Sarphati probeerde de stad net zoals Haussmann dat deed in Parijs, wat allure te geven. Zo liet hij het vermaarde Paleis voor Volksvlijt bouwen, helaas in vlammen opgegaan, en het prestigieuze Amstelhotel dat ook nu nog waardering oogst.
Ondanks Sarphati’s inventiviteit was de eerste helft van de negentiende eeuw er een van rijker wordende rijken en schrijnende verarming, ook in joodse kringen. 1870 was een keerpunt. Het ingedutte Amsterdam werd weer een internationaal commercieel centrum. Voor het eerst konden vele Hoogduitse joden delen in de welvaart dankzij de snelle groei van de diamantindustrie. De handel was wel zeer wisselvallig. Van de ene op de andere dag kon zij instorten en de arbeiders stonden dan op straat. Een dergelijke instorting leidde rond 1900 tot rellen, stakingen en de oprichting van vakbonden zoals rond 1894 de Algemene Nederlandse Diamantwerkersbond. Hij werd geleid door Henri Polak, die kort daarna samen met aan andere jood de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) oprichtte. In 1905 richtte hij ook het NVV op, het Nederlands Verbond van Vakverenigingen.
In 1911 openden rijke joden in een prachtig nieuw gebouw een Diamantbeurs. Ook in textiel waren joden sterk aanwezig. Voorheen had je de winkeltjes in garen en band en joodse marskramers die met hun stoffen de boer op gingen. Toen ineens mechanische productiemiddelen beschikbaar kwamen, werkten zij zich in korte tijd op tot rijke handelsmagnaten. Pioniers waren Salomonson in Almelo, Menko in Enschede en Zwartz in Oldenzaal.
Ook het beroemde Philipsconcern is ontstaan uit de ijver van drie zoons uit de joodse familie Philips waarvan de vroegst traceerbare een zekere Philip Philips was, een koopman uit Noordrijn-Westfalen die in de vroege achttiende eeuw met zijn vrouw Rebecca van Crefeld naar Nederland kwam. Een van hun zoons was Benjamin Philips (1767-1854). Hij handelde in Veenendaal in de toen zeer winstgevende tabak. Hij huwde de Zaltbommelse Lea Hartog. De vierde zoon uit deze kinderrijke familie Frederik Philips (1830-1900) , werd in 1891 met geld verdiend in de tabaksindustrie geldschieter en bedrijfleider van de gloeilampenfabriek Philips & Co. Twee van hun zonen, Gerard Philips (1858-1942) en Anton Philips (1874-1951) maakten het concern wereldberoemd. Ook enkele nieuwe kranten, zoals de Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Algemeen Handelsblad, werden door joden opgericht.
HET INTERBELLUM (1918-1939)
Steeds meer joden deden in de jaren twintig en dertig afstand van hun geloof en gingen langzamerhand op in de Nederlandse samenleving. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in de Nederlandse literatuur van die tijd, waar joodse auteurs steeds duidelijker naar voren traden. De feministische schrijfster Carry van Bruggen en de toneelschrijver Herman Heijermans oogstten veel lof en waardering in die dagen.
Waar schrijvers van joodse afkomst als Carry van Bruggen duidelijk als individu in de Nederlandse samenleving stonden, werden in diezelfde tijd tal van specifiek joodse verenigingen opgericht om de joodse identiteit voor de ondergang te behoeden. Er kwamen instellingen voor joodse wetenschappen, joodse muziek, jeugdverenigingen en voorzieningen voor armen. Veel daarvan werden gesteund door rijke joden die zelf niet meer geloofden. De groei en bloei van de joodse verenigingen zette door tot de Duitse inval in 1940.
De bekendste instelling werd De Joodsche Invalide. Isaac Gans, die in 1924 aantrad als hoofd, wist met zijn persoonlijke charme mensen uit alle lagen van de Nederlandse bevolking te werven voor geld en werk. Zelfs in de crisisjaren bleef er geld heen stromen, vooral dankzij loterijen.
Nadat prinses Juliana zich in 1937 had verloofd met Prins Bernhard, zou zij zijn familie in Duitsland gaan bezoeken. Zij bracht echter eerst een bezoek aan De Joodsche Invalide om op demonstratieve wijze haar afschuw te tonen van het Duitse antisemitisme. Het tekent de hoge nationale status van de vereniging.
Toen Hitler werd benoemd tot rijkskanselier werden ook bij ons nazistische partijen opgericht. De Nederlandse pers deed niet mee aan hun hetze tegen joden. Maar kritiek op deze partijen was er evenmin, vermoedelijk uit angst de internationale handel te schenden en de politieke neutraliteit.
Spoedig kwamen de eerste joodse vluchtelingen Nederland binnen. De meesten reisden gelijk verder. Van de eerste vijfduizend bleven er maar enkele honderden. Een door Nederlandse joden opgericht en betaald Comité voor Bijzondere Joodse Belangen verzorgde hun visa, paspoorten, werkvergunningen en emigratie. Op initiatief van Duitse vluchtelingenorganisaties werd in de Wieringermeer een werkdorp ingericht om joodse vluchtelingen constructief te laten meewerken in de Nederlandse samenleving.
Het Nederlandse vluchtelingenbeleid werd in de loop van de jaren dertig voortdurend aangescherpt. De politie trad rond 1938 hard op tegen grote groepen illegalen aan de grenzen. Wie het lukte toch de grens over te komen werd gevangen gezet in kampen en vanaf 1939 geïnterneerd in een groot centraal kamp voor alle vluchtelingen op een terrein bij Westerbork.
DE DUITSE INVASIE
Voor Nederland kwam de Duitse invasie als een complete verrassing. In paniek vluchtten vele Nederlanders naar IJmuiden om een bootje naar Engeland te bemachtigen. Er werden astronomische sommen voor betaald, maar slechts enkelen hadden succes. Na de overgave werd de Oostenrijkse nazi Seyss-Inquart benoemd als Rijkscommissaris, zeg maar bewindvoerder voor Nederland. Een zekere F.Wimmer kwam op Justitie terwijl H.A.Rauter de SS (Schutz Staffeln, het elitekorps van de nazi’s) en de politie leidde. De Nederlandse ambtenaren waren geen partij voor deze doorgewinterde nazi’s.
Begin 1941 ontstond een hevige vechtpartij in een café op het Rembrandtplein toen de WA er bordjes ‘Verboden voor Joden’ wilde plaatsen. Enkele dagen later was er een confrontatie in de Jodenhoek of joodse wijk, waarbij Amsterdamse dokwerkers de joden hielpen tegen de WA (Weerbaarheidsafdeling, een bewapende afdeling van de NSB). De WA dolf het onderspit.
Rauter voerde in februari 1941 een Joodse Raad in. De bedoeling was dat dit een plaatselijke vertegenwoordiging van de Nederlandse joden zou worden, waarin opperrabbijnen en andere vooraanstaande joden zitting hadden. In de Jodenbuurt bracht de installatie van de Joodse Raad eerst enige rust, maar in Amsterdam-Zuid bleven knokploegen actief die zich teweer stelden tegen de intimidatie van WA en SS.
Een incidentje waarbij Duitse rechercheurs in een ijssalon door ammoniakgas werden verdreven, werd door Rauter opgeblazen tot een terroristische actie. Hij stuurde zijn aangedikte verhaal onmiddellijk naar zijn superieuren in Duitsland. Het gaf hem argumenten voor een grote razzia (onaangekondigde politieactie, bedoeld om ondergedoken joden op te pakken) in de Jodenbuurt. Vierhonderd joodse jongens werden opgepakt en uitgescholden, toegeschreeuwd, geslagen en getrapt “om een voorbeeld te stellen”. Enige dagen later vonden zij een onwaardig einde in een Duits concentratiekamp.
Het nieuws van de razzia verspreidde zich snel door de stad. Haatgevoelens tegen de bezetter mondden uit in een massale staking waar duizenden arbeiders in en buiten Amsterdam aan deelnamen. Deze Februaristaking is beroemd en uniek. Voor het eerst in de Europese geschiedenis zette een niet-joodse bevolking zich massaal in voor het lot van joden. Seyss-Inquarts hoop de Nederlander met een relatief zacht beleid te winnen voor het nationaal-socialisme was nu vervlogen. Vanaf dat moment werden zijn maatregelen meedogenlozer.
Door misleiding werd joden het idee gegeven dat de Joodse Raad in haar belang handelde, onder het motto: Als wij het niet doen, doen de Duitsers het en dan is het veel erger. Dit bedrog kon echter op den duur niet verborgen blijven. Uiteindelijk zegden de joden het vertrouwen in de Raad volledig op, waarop de bezetter deze ontbond en het heft nu zonder masker in eigen hand nam. In het geweld van de Tweede Wereldoorlog werd de joodse gemeenschap in Nederland een bijna fatale slag toegebracht. Op veel plaatsen is de joodse gemeenschap tijdens de oorlog geheel weggevaagd.
NA DE OORLOG
Van de 140.000 joden voor de oorlog waren er in 1945 nog maar 30.000 over. In Eindhoven was een Engels-Joodse legerbrigade gevestigd en er zaten veel ondergedoken zionisten. Samen hielpen die in de jaren na ’45 in vrij korte tijd weer wat joodse gemeenten in het zadel. De rest van het land volgde later. Dit ging met veel pijn en moeite en autoriteiten werkten tegen. Uiteindelijk kregen de joden volledig rechtsherstel en ontvingen joodse oorlogsslachtoffers een speciale eenmalige uitkering. In de eerste tien jaar na de oorlog emigreerden ruim vijfduizend joden uit Nederland. Het joodse leven bloeide in de jaren zestig weer wat op, hoewel het geboortecijfer klein bleef. De joodse gemeenschap is tegenwoordig sterk vergrijsd en de jongeren die er zijn doen steeds minder aan hun geloof.
Tenslotte iets over de ontwikkelingen in de laatste decennia. Steeds meer zaken worden tegenwoordig Europees behandeld. De joodse gemeenschap heeft meer contacten met het buitenland dan voorheen, in het bijzonder met Israël. Er zijn daarom steeds minder ‘typisch Nederlandse’ joden. Ook komen joden veel meer dan vroeger met hun geloof in de openbaarheid. Een voorbeeld is het jaarlijkse dansen met Thora-rollen op het Jonas Daniël Meyerplein in Amsterdam. Joodse jongeren lopen onbekommerd met keppeltjes over straat. Hoe stevig de oude traditie zich zal kunnen handhaven, weet alleen de toekomst.
(Dit artikel is oorspronkelijk geschreven voor het Historisch Nieuwsblad, maar werd nooit gepubliceerd. Dit is dus de eerste publicatie. De inhoud is gebaseerd op het boek `Pinkas. Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland.’ Kluwer en Nederlands-Israelitisch Kerkgenootschap i.s.m. het Joods Historisch Museum, Ede/Amsterdam 1991)
Er wordt gezegd dat de familie Ephraim de naam Philips heeft aangenomen. Kan iemand mij vertellen welke ‘Ephraim’ dit is / personen zijn? Ik zou dit graag in mijn stamboom willen verwerken. Alvast bedankt.
LikeLike
Zo ver ben ik zelf niet in de familiegeschiedenissen gedoken. Excuses dat ik je vraag nu pas opmerk, maar bij deze staat hij onder het artikel. Wie weet kan de vermelding hier nog iets goed doen.
LikeLike
Beste Marco. Mijn vermelding van de naam Ephraïm berust op een onjuistheid die ook het het door mij gebruikte bronboek staat (Pinkas; geschiedenis van de Joden in Nederland). Iemand anders die op dit artikel reageerde, wees mij op deze onjuistheid. Hij vertelde mij dat leden van de familie Ephraïm later niet de naar Philips, maar Tilanus hebben aangenomen, naar hun woonplaats Tiel. Ik weet niet hoe deze fout in ‘Pinkas’ is geslopen. De naam Philips droeg de op Wikipedia verst getraceerde voorvader van het geslacht al. Dat zou dan gaan om een zekere Philip Philips, een joodse koopman uit Westfalen die met zijn vrouw Rebecca begin achttiende eeuw naar Nederland kwam, vermoedelijk naar Veenendaal. Excuses voor de verwarring.
LikeLike
Dank aan de heer Van der Schaaf voor de verschafte duidelijkheid. De link in Pinkas tussen de familie Ephraïm en Philips heb ik in onze stamboom nooit kunnen terug vinden en heb ik dus ook altijd betwijfeld. Een deel van mijn familie heeft gelukkig Jezus aangenomen als Messias en is daarom helaas weggejaagd uit de Joodse gemeenschap. Dé reden om onze familie in het boek Pinkas door het slijk te halen en te beschuldigen van overlopen naar het gehate kapitalisme. Misschien komt er nog eens een rectificatie? Er ontstond in ieder geval wel ruimte voor zelfontplooiing, anti-semitische belemmeringen om te mogen werken en studeren vielen weg. Dat hieruit ook de families Tilanus, Van Nierop en Van Gelderen zijn ontstaan is mij bekend. En hoewel ik het jammer vind dat ze de familienaam Ephraïm niet meer dragen, ben ik trots op de inbreng van mijn familie in politieke ontwikkelingen in Nederland, advocatuur, liberalisering binnen het Jodendom en het indrukwekkende boekje “Een diamant door God geslepen. Krachtdadige bekering of overbrenging uit het Jodendom tot het Christendom van Sara Ephraïm Diamant geb. Van Gelderen.” Shalom voor een ieder.
LikeGeliked door 1 persoon
Lijkt mij zeker Marco, dat je daar trots op mag zijn! dank voor je uitvoerige antwoord en toelichting. Een diamant door God geslepen…mooie titel die uitnodigt tot lezen.
LikeGeliked door 1 persoon
Helaas is het volgende onjuist: de familie Ephraim uit Tiel nam (al in de 18e eeuw) de naam Tilanus aan en de familie Philips kwam uit Zaltbommel aan de andere kant van de Waal en 25 km westelijker.
LikeLike
Dank heer Van der Schaaf voor uw aandachtige lezing! Ik zal binnenkort deze onjuistheid in mijn tekst verwijderen.
LikeLike
Geachte heer Van der Schaaf, ik was uw reactie vergeten. Maar nu heb ik de fout rechtgezet(zie geüpdate artikel), met dank aan Wikipedia (lemma: Philips (geslacht)) Nogmaals dank voor uw opmerkzaamheid.
LikeLike